Mijn zoon van 3,5
kent de sprookjes niet. Ik ben ernstig in gebreke gebleven, weet ik, op weg
naar Sprookjeswonderland in Enkhuizen. Alleen ‘Zeg Roodkapje waar ga je heen?’
zingzegt hij wel eens.
Het is nog maar
tien uur als we de parkeerplaats oprijden. Lekker rustig? Vijf schoolbussen
staan naast elkaar geparkeerd. Een lichtblauwe Cadillac draait achter ons het
asfalt op.
Is
Sprookjeswonderland wel leuk zonder alle achtergrondinformatie? Ik probeer met
de ogen van mijn zoon te kijken. Helaas werkt mijn geest niet mee: die dwergen
lijken op laven. Gaat het wel goed met die mevrouw daar? Haar borst gaat zo
heftig op en neer. Wel een lekker bedje – honderd jaar, dat zou ik ook wel
willen. Wat een viezerik, die wolf. Een geile dronken buurman. Hij slist en
zingt met dubbele tong: ‘Zeven kleine geitjes, zeven kleine geitjes, zeven
kleine geitjes hebben pech.’
Snel naar de
mechanische paarden. Een half uur wachten, maar dan heb je ook wat. Een jongen
van midden twintig pakt de kaartjes aan. Had zijn leven er anders uitgezien als
de overheid zich twintig jaar geleden al had bemoeid met obesitas? Het ritje
duurt 2,5 minuut. Mijn zoon kijkt verdwaasd voor zich uit. Bij de laatste bocht
krijgt hij toch de geest. Hij is een cowboy. En een politie. Hij trekt aan de
teugels, kom op paard: boeven vangen! Ik help hem eraf.
Nee, echt niet
nog een keer. Straks gaan we naar de auto’s en dan mag jij sturen. Nu eerst
naar de grot van de heks. Goed opletten, zo meteen komt ze vanachter dat grote
plastic rotsblok vandaan. De dwergen wassen kleertjes in de rivier. En ze
vissen en zingen. Zich niet bewust van het onheil dat boven hun olijke hoofdjes
hangt. Vals krijsend, met groene laserogen komt daar de heks tevoorschijn.
Paniek in de ogen van mijn zoon. Het duurt twee witte bolletjes met hagelslag
en een pakje Roosvicee voordat hij weer enigszins gekalmeerd is.
Op naar de
ouderwetse auto’s. Een schoolklas heeft net iets eerder hetzelfde idee. Hé,
daar zit de obesitas-jongen ook. Afwisseling in het werk houdt je scherp.
Terwijl, na enige tijd, mijn zoon zich een weg broemt over het oldtimerspoor,
zie ik vanuit mijn ooghoek een opstopping ontstaan.
Oorzaak is een
platinablonde prinses in een champagnekleurige jurk. Ze schuifelt voorzichtig
op haar bijpassende zijden hakken over het grindpad. Ondersteund door haar
jonge asblonde prins in glimmend grijs-paars. Beiden hebben een opgeschoren nek. Ik
til mijn zoon uit de oldtimer en we bekijken het sprookje.
Het zijn geen
acteurs. Ze poseren voor een fotograaf. ‘Als jij nu een beetje tegen dat witte
huisje aanleunt, kan zij op jouw knie zitten. En dan zien we net nog Het Kleinste
Geitje in de klok.’
De forse oudere
zus van de prinses heeft haar geelblonde haar in een Grace Kelly-rol gedraaid.
Haar glimlach gebeiteld. Zij heeft een andere jurk uit de catalogus gekozen.
Een paar pagina’s verder. Ook champagne, maar strapless zodat de zwarte adelaar
over de volle breedte van haar rug mooi uitkomt. Ze kwijt zich met verve van haar taak de
sleep van haar zus vlekvrij te houden.
‘Nog één foto,
bij Klein Duimpje en De Reus?’ ‘Dat redt ze nooit, dat is te ver lopen,’
beslist de zus. ‘Dan gaan we op het bankje naast de kabouter zitten. Zij aan
die kant en ik aan deze,’ oppert de prins. Verliefd kijkt het stel elkaar aan
boven het rode puntmutsje.
‘Welk verhaaltje
is dat mam?’ ‘Dat, lief kind, is het wonderlijke sprookje van het leven. Kom,
ik heb trek. Jij mag kiezen: naar De Smakkende Soldaat of naar De Vrolijke
Friet?’
Op de
parkeerplaats rijdt langzaam een lichtblauwe Cadillac onder de slagboom door.
En ze leefden nog lang en gelukkig.